dear

adj. lief; duur; dierbaar

--------

adv. duur

--------

interj. lieve hemel! nee maar!

--------

n. liefhebber, lieveling

dear¹

[ diə] 〈zelfstandig naamwoord〉

1 schat ⇒ lieverd

♦voorbeelden:

1   there's a dear • goed/braaf zo

     go to sleep, there's a dear • ga slapen, dan ben je een schat

¶ dear, dear!, oh dear! • lieve hemel!, nee maar!

————————

dear²

〈dearness〉

I 〈bijvoeglijk naamwoord〉

1 dierbaar ⇒ lief, geliefd

2 lief ⇒ schattig, snoezig

3 vurig

4 duur ⇒ prijzig

♦voorbeelden:

1   my dearest friend • mijn liefste/beste vriend(in)

2   a dear little girl • een snoezig klein meisje

3   someone's dearest desire • iemands vurigste wens

¶ for dear life • of zijn/haar leven ervan afhangt

II 〈bijvoeglijk naamwoord, attributief; vaak Dear〉

1 beste ⇒ lieve; geachte 〈bijvoorbeeld in briefaanhef〉

♦voorbeelden:

1   dear Julia • beste/lieve Julia

     my dear lady • mevrouw

     dear sir • geachte heer

     dear sirs • mijne heren

¶ dear me! • goeie genade!

III 〈bijvoeglijk naamwoord, predicatief〉

1 dierbaar ⇒ lief

♦voorbeelden:

1   she holds life dear • haar leven is haar lief

     I hold her very dear • ze ligt me na aan het hart

     lose what is dear to one • verliezen wat je dierbaar is

————————

dear³

〈bijwoord〉

1 duur (betaald) 〈ook figuurlijk〉

2 innig ⇒ vurig